Konjugation zu verpaaren
- Wortart: ⓘ
- schwaches Verb
- Gebrauch: ⓘ
- Zoologie
- Häufigkeit: ⓘ
-
▒░░░░
Grammatik
ⓘsich
Indikativ
- Präsens
- verpaare (mich)1
- verpaarst (dich)1
- verpaart (sich)1
- verpaaren (uns)1
- verpaart (euch)1
- verpaaren (sich)1
- Präteritum
- verpaarte (mich)1
- verpaartest (dich)1
- verpaarte (sich)1
- verpaarten (uns)1
- verpaartet (euch)1
- verpaarten (sich)1
- Perfekt
- habe (mich) verpaart1
- hast (dich) verpaart1
- hat (sich) verpaart1
- haben (uns) verpaart1
- habt (euch) verpaart1
- haben (sich) verpaart1
- Plusquamperfekt
- hatte (mich) verpaart1
- hattest (dich) verpaart1
- hatte (sich) verpaart1
- hatten (uns) verpaart1
- hattet (euch) verpaart1
- hatten (sich) verpaart1
- Futur I
- werde (mich) verpaaren1
- wirst (dich) verpaaren1
- wird (sich) verpaaren1
- werden (uns) verpaaren1
- werdet (euch) verpaaren1
- werden (sich) verpaaren1
- Futur II
- werde (mich) verpaart haben1
- wirst (dich) verpaart haben1
- wird (sich) verpaart haben1
- werden (uns) verpaart haben1
- werdet (euch) verpaart haben1
- werden (sich) verpaart haben1
1 Das Verb kann eventuell nicht in allen seinen Bedeutungen reflexiv verwendet werden. Genaueres erfahren Sie im Bereich Bedeutungen.
Konjunktiv I
- Präsens
- verpaare (mich)1
- verpaarest (dich)1
- verpaare (sich)1
- verpaaren (uns)1
- verpaaret (euch)1
- verpaaren (sich)1
- Perfekt
- habe (mich) verpaart1
- habest (dich) verpaart1
- habe (sich) verpaart1
- haben (uns) verpaart1
- habet (euch) verpaart1
- haben (sich) verpaart1
- Futur I
- werde (mich) verpaaren1
- werdest (dich) verpaaren1
- werde (sich) verpaaren1
- werden (uns) verpaaren1
- werdet (euch) verpaaren1
- werden (sich) verpaaren1
- Futur II
- werde (mich) verpaart haben1
- werdest (dich) verpaart haben1
- werde (sich) verpaart haben1
- werden (uns) verpaart haben1
- werdet (euch) verpaart haben1
- werden (sich) verpaart haben1
1 Das Verb kann eventuell nicht in allen seinen Bedeutungen reflexiv verwendet werden. Genaueres erfahren Sie im Bereich Bedeutungen.
Konjunktiv II
- Präteritum
- verpaarte (mich)1
- verpaartest (dich)1
- verpaarte (sich)1
- verpaarten (uns)1
- verpaartet (euch)1
- verpaarten (sich)1
- Plusquamperfekt
- hätte (mich) verpaart1
- hättest (dich) verpaart1
- hätte (sich) verpaart1
- hätten (uns) verpaart1
- hättet (euch) verpaart1
- hätten (sich) verpaart1
- Futur I
- würde (mich) verpaaren1
- würdest (dich) verpaaren1
- würde (sich) verpaaren1
- würden (uns) verpaaren1
- würdet (euch) verpaaren1
- würden (sich) verpaaren1
- Futur II
- würde (mich) verpaart haben1
- würdest (dich) verpaart haben1
- würde (sich) verpaart haben1
- würden (uns) verpaart haben1
- würdet (euch) verpaart haben1
- würden (sich) verpaart haben1
1 Das Verb kann eventuell nicht in allen seinen Bedeutungen reflexiv verwendet werden. Genaueres erfahren Sie im Bereich Bedeutungen.
Imperativ
- verpaar (dich), verpaare (dich)!1
- verpaart (euch)!1
1 Das Verb kann eventuell nicht in allen seinen Bedeutungen reflexiv verwendet werden. Genaueres erfahren Sie im Bereich Bedeutungen.
Infinite Formen
- Infinitiv mit zu
- zu verpaaren
- Partizip I
- verpaarend
- Partizip II
- verpaart
