Konjugation zu haaren
- Wortart: ⓘ
- schwaches Verb
- Häufigkeit: ⓘ
-
▒░░░░
Grammatik
ⓘ[sich] 〈schwaches Verb; hat〉
Indikativ
- Präsens
- haare (mich)
- haarst (dich)
- haart (sich)
- haaren (uns)
- haart (euch)
- haaren (sich)
- Präteritum
- haarte (mich)
- haartest (dich)
- haarte (sich)
- haarten (uns)
- haartet (euch)
- haarten (sich)
- Perfekt
- habe (mich) gehaart
- hast (dich) gehaart
- hat (sich) gehaart
- haben (uns) gehaart
- habt (euch) gehaart
- haben (sich) gehaart
- Plusquamperfekt
- hatte (mich) gehaart
- hattest (dich) gehaart
- hatte (sich) gehaart
- hatten (uns) gehaart
- hattet (euch) gehaart
- hatten (sich) gehaart
- Futur I
- werde (mich) haaren
- wirst (dich) haaren
- wird (sich) haaren
- werden (uns) haaren
- werdet (euch) haaren
- werden (sich) haaren
- Futur II
- werde (mich) gehaart haben
- wirst (dich) gehaart haben
- wird (sich) gehaart haben
- werden (uns) gehaart haben
- werdet (euch) gehaart haben
- werden (sich) gehaart haben
Konjunktiv I
- Präsens
- haare (mich)
- haarest (dich)
- haare (sich)
- haaren (uns)
- haaret (euch)
- haaren (sich)
- Perfekt
- habe (mich) gehaart
- habest (dich) gehaart
- habe (sich) gehaart
- haben (uns) gehaart
- habet (euch) gehaart
- haben (sich) gehaart
- Futur I
- werde (mich) haaren
- werdest (dich) haaren
- werde (sich) haaren
- werden (uns) haaren
- werdet (euch) haaren
- werden (sich) haaren
- Futur II
- werde (mich) gehaart haben
- werdest (dich) gehaart haben
- werde (sich) gehaart haben
- werden (uns) gehaart haben
- werdet (euch) gehaart haben
- werden (sich) gehaart haben
Konjunktiv II
- Präteritum
- haarte (mich)
- haartest (dich)
- haarte (sich)
- haarten (uns)
- haartet (euch)
- haarten (sich)
- Plusquamperfekt
- hätte (mich) gehaart
- hättest (dich) gehaart
- hätte (sich) gehaart
- hätten (uns) gehaart
- hättet (euch) gehaart
- hätten (sich) gehaart
- Futur I
- würde (mich) haaren
- würdest (dich) haaren
- würde (sich) haaren
- würden (uns) haaren
- würdet (euch) haaren
- würden (sich) haaren
- Futur II
- würde (mich) gehaart haben
- würdest (dich) gehaart haben
- würde (sich) gehaart haben
- würden (uns) gehaart haben
- würdet (euch) gehaart haben
- würden (sich) gehaart haben
Imperativ
- haar (dich), haare (dich)!
- haart (euch)!
Infinite Formen
- Infinitiv mit zu
- zu haaren
- Partizip I
- haarend
- Partizip II
- gehaart
